Eerder dit voorjaar publiceerde het magazine happinez, dat zich profileert zich als ‘jouw gids in spiritualiteit en geluk,’ een interview met auteur Karen Armstrong naar aanleiding van haar meest recente boek De heilige natuur (2022). Armstrong is niet de eerste de beste. Ze wordt beschouwd als één van de belangrijkste hedendaagse denkers over religieuze tradities en heeft een rijtje boeken op haar naam staan die in meerdere talen zijn vertaald. In het Nederlands zijn dat onder meer Een geschiedenis van God (1995), Islam (2001) en Boeddha (2001). In 2017 ontving ze voor haar werk een eredoctoraat van de VU en op 30 maart was ze daar te gast voor een publieke lezing over heilige natuur. Haar werk kan dus rekenen op een brede belangstelling in zowel spirituele als academische kringen.
Als concrete aanleiding voor het schrijven van De heilige natuur noemt Armstrong de klimaatveranderingen die erop wijzen dat de wereld en in het bijzonder het voortbestaan van de menselijke soort op deze planeet in gevaar is. Daar heeft de mensheid zelf schuld aan. Armstrong wijst erop dat onze relatie met de natuur in de loop van de geschiedenis is veranderd. Het gevoel van verbondenheid met de natuurlijke wereld om ons heen heeft plaats gemaakt voor een houding van distantie. De natuur verwerd tot iets buiten de mensen, onderworpen aan hun controle. Volgens Armstrong is met name het Westerse, moderne denken zoals zich dat sinds de Verlichting heeft ontwikkeld daarvoor verantwoordelijk. Wetenschap en technologie hebben met hun rationele en pragmatische benadering de natuur immers tot een object gemaakt dat we willen beheersen. Bijgevolg is de verbinding tussen mens en natuur verbroken. “Het vermogen dat de meeste traditionele religies hadden om de natuur als heilig te zien en het cultiveren van de verwondering die je kunt voelen als je er oog in oog mee staat, zijn wij kwijtgeraakt en dat wordt ons waarschijnlijk fataal als we niet beter gaan opletten,” aldus Armstrong.[i]
In De heilige natuur wil Armstrong aangeven hoe we onze verbinding met de natuur kunnen herstellen. Niet alleen moeten we onze manier van doen veranderen, maar ook onze manier van denken en kijken. We moeten onze eerbied voor de natuur cultiveren en dat kunnen we leren door ons te laten inspireren door de grote religieuze en filosofische tradities uit het verleden. Anders naar de natuur kijken, kunnen we volgens Armstrong leren van romantische dichters zoals William Wordsworth (1770-1850), die het heilige van de natuur nog konden zien, een manier van kijken die misschien lijkt “op de manier waarop we de wereld zagen toen de mensheid nog in haar kinderschoenen stond.”[ii]
In de epiloog van haar boek staat Armstrong stil bij een andere romantische dichter en tijdgenoot van Wordsworth, Samuel Taylor Coleridge (1772-1834). Ook hij kan een bron van inspiratie zijn voor ons nu: “Als we de milieucrisis een halt willen toeroepen, moeten we eerst, net zoals Coleridge, op zoek gaan naar een stille ontvankelijkheid voor de natuurlijke wereld door haar elke dag beetje bij beetje in ons leven binnen te brengen.” (p. 216). Zo kunnen we volgens Armstrong onze band met de heilige natuur herstellen.
De verzuchtingen van Armstrong hebben inderdaad veel gemeen met die van de Romantiek. Het waren met name de Romantici die in de eerste helft van de negentiende eeuw in verzet kwamen tegen de Verlichting. Tegenover de daarin overheersende wetenschappelijke benadering van de natuur, stelden zij een geïdealiseerd beeld van de natuur. Tegenover de dominantie van het rationele, beklemtoonden zij het belang van het emotionele. De esthetische ervaring van het schone en sublieme stond daarin centraal.[iii] Het reactionaire karakter van de romantiek had evenwel tot gevolg dat de tegenstelling tussen beide houdingen op scherp werd gesteld. Dat is ook het geval in het boek van Armstrong wanneer ze stelt dat esthetische ervaringen “een empathie opwekken met de pijn van de natuur waartoe een meer verstandelijke of wetenschappelijke beschrijving van onze milieucrisis niet in staat is” (p. 103).
Armstrong zoekt echter vooral inspiratie in het verleden voor een andere houding tegenover de natuur, meer concreet in de jaren 900 tot 200 voor de christelijke tijdrekening. “In die periode ontstonden in vier verschillende regio’s van de wereld de grote religieuze en filosofische tradities die de mensheid sindsdien hebben gevoed: het confucianisme en het taoïsme in China, het hindoeïsme en het boeddhisme in India, het monotheïsme in Israël en het rationalisme in Griekenland” (p. 32).
Haar waardering voor deze tradities verschilt evenwel. Uit het voorgaande bleek al dat ze weinig op heeft met het rationalisme, maar ook haar houding tegenover het joodse en christelijke monotheïsme is eerder ambivalent te noemen. Niet toevallig zijn dat de tradities die grote invloed hebben uitgeoefend op het Westerse denken. Het zijn vooral de tradities uit het Oosten die op haar waardering kunnen rekenen. Dat geldt voor de al genoemde tradities van voor de christelijke tijdsrekening, maar ook voor de later ontstane Islam. Het zijn vooral deze tradities die volgens Armstrong een andere houding tegenover de natuur hebben bewaard, een houding waarin de natuur gezien wordt als doordrongen van een heilige, bezielende kracht. “Dit sterke besef van inherente heiligheid komt in bijna elke religieuze traditie terug. Het lijkt instinctiever te zijn voor de menselijke geest dan onze moderne gewoonte om de natuurlijke wereld het leven te ontzeggen en haar te veranderen in materie die kan worden gemanipuleerd voor menselijke doeleinden.” (p. 70)
Het probleem met deze voorstelling van zaken is de onderliggende tegenstelling tussen het materialistische Westen en het spirituele Oosten. Deze tegenstelling is echter het product van het Westerse oriëntalisme dat vervlochten was met de Romantiek. In zijn baanbrekend boek over het Oriëntalisme (1978) schrijft Edward W. Said hierover dat de regeneratie van Europa door Azië een zeer invloedrijk romantisch idee is. Daarbij gaat de belangstelling niet zozeer uit naar Azië zélf maar naar de bruikbaarheid van Azië voor het moderne Europa.[iv] Het probleem van een dergelijke utilitaristische benadering is dat op die manier voorbijgegaan wordt aan de machstructuren die aan deze relatie ten grondslag liggen en ook geen recht wordt gedaan aan de inherente complexiteit van tradities, die lang niet zo eenduidig zijn als Armstrong in haar boek suggereert. Ze ondergaan veeleer een proces van reductie tot wat bruikbaar is voor het beoogde doel. En laat dat nu precies de benadering van de natuur zijn die Armstrong in haar boek terecht aan de kaak stelt.
De ontsporingen van de moderniteit hebben inderdaad veel schade berokkend en een herwaardering van onze levensnoodzakelijke band met de natuur waar wij deel van uitmaken is hard nodig, maar het tegenover elkaar stellen van een esthetische en wetenschappelijke benadering van de natuur is niet vruchtbaar. Alle menselijke vermogens, spiritueel én rationeel, verbeeldingskracht én toekomstgericht denken zijn immers nodig om de problemen die verbonden zijn met de klimaatverandering aan te pakken.
[i] “De heilige natuur volgens Karen Armstrong,” in happinez 2 (2023) 28-33, pp. 30-31.
[ii] Karen Armstrong, Sacred Nature (Random House. Kindle Edition).
[iii] www.britannica.com/art/Romanticism
[iv] Edward W. Said, Orientalism: Western Conceptions of the Orient (London: Penguin, 1991) 115. Zie ook de kritiek van Richard King, Orientalism and Religion: Postcolonial Theory, India and ‘The Mystic East’ (Abingdon: Routledge, 1999) en Wael B. Hallaq, Restating Orientalism: A Critique of Modern Knowledge (New York: Colombia University Press, 2018).
Karen Armstrong wil terug naar de natuur